Mijn vriendin treedt op op Lowlands en ik mag mee. We staan met ons tentje naast het kampeerbusje van vrienden. Gezellig, maar de campercamping, camping 6, ligt het verst van het festivalterrein. Ook de dichtstbijzijnde toiletten zijn een eind lopen.

De laatste nacht. We liggen er nog geen vijf minuten in of mijn vriendin fluistert: ‘Sjer, ik moet naar de wc.’
‘Plas maar in de voortent,’ zeg ik.
‘Nee,’ zegt ze. ‘Ik moet poepen.’
‘Weet je het zeker?’
Ja, ze weet het zeker.
‘Had je dat niet kunnen verzinnen toen we net langs de toiletten liepen?’
‘Toen moest ik nog niet.’

Ik kruip uit m’n slaapzak. Trek m’n broek weer aan.
‘Wat doe je?’
‘Ik loop effe met je mee,’ zeg ik.
‘Nee, joh.’ Even is ze stil. ‘In de voortent ligt een lege Albert Heijn-tas,’ zegt ze dan. ‘Daar kan ik ook in poepen.’
Ze kruipt met een pakje tissues de voortent in en ritst de flap discreet achter zich dicht.
Ik hoor geritsel van plastic, maar verder niks. Mijn vriendin kan heel stilletjes poepen.


In de voortent ligt de tas. Die kleine smeerpijp heeft hem niet eens dichtgeknoopt.

Ze komt weer binnen.
‘Gelukt?’ vraag ik.
‘Gelukt,’ zegt ze en ze kruipt weer in haar slaapzak.
‘Wat heb je met die Albert Heijn-tas gedaan?’
‘Erin gescheten.’
‘Ja, maar waar heb je ’m gelaten?’
‘Gewoon. In de voortent.’
‘Hè, gatver. Dat gaat toch stinken, viespeuk.’
‘Had ik ’m dan buiten om het hoekje moeten leggen? Stel je voor dat iemand erin zou kijken.’
‘Ik gooi ’m wel effe weg,’ zeg ik en ik rits de flap weer open.

In de voortent ligt de tas. Die kleine smeerpijp heeft hem niet eens dichtgeknoopt. Ik pak ’m bij de handvatten. Stap de tent uit. Loop tussen een caravan en een vouwwagen door naar het twee meter hoge hek dat camping 6 van het boerenland scheidt. Ik wil de zak over het hek slingeren. Voel dan het gewicht van de tas.
Er is geen stukje van het lijf van mijn vriendin dat ik niet gezien en gekust heb. Ik heb haar zien plassen. Van zo dichtbij, dat het op m’n wangen spetterde. Ook heb ik eens voor de grap een snotje uit haar neus gepulkt en opgegeten. Maar ik heb nog nooit een drol van haar gezien.

Zal ik in de zak kijken? Na drie dagen bier, patat en pannenkoeken zal het niet veel soeps zijn. Maar wie weet wanneer ik weer zo’n kans krijg? En óf ik ooit nog zo’n kans krijg?


Ik krijg er een brok van in m’n keel. Godver, wat een mooie drol.

Ik doe de tas open en daar, op de bodem van wit plastic, ligt als gedraaid met de gulden snede indachtig en als gemaakt van de smakelijkste chocolade, glanzend en glimmend in het schijnsel van den groten, zilv’ren maan, de mooiste drol die ik ooit heb gezien. Ik krijg er een brok van in m’n keel. Godver, wat een mooie drol. Om te zoenen. Kan zo op een sokkel van wit marmer in het Louvre. Zonde om weg te gooien. Ik kijk nog eens goed naar de drol en slinger dan de Albert Heijn-tas in een sierlijke boog over het hek.

Ik loop terug naar de tent, ga naar binnen en kruip tegen het achterste dat zoiets prachtig moois kan maken aan.

Jerry Hormone (1982, alias van Jeroen Aalbers) maakte als gitarist furore met Rotterdamse bands als The Apers, Anne Frank Zappa en The Jerry Hormone Ego Trip. Onder de naam Jeroen Aalbers schreef hij de meer dan honderd titels tellende kinderboekenserie Borre, die in het Chinees en het Koreaans is vertaald. Hij publiceerde verhalen in onder andere Das Magazin, De Revisor en De Titaan en runt met zijn vriendin, Elfie Tromp, het tijdschrift Strak. Het is maar bloed is zijn literaire debuut.

//

'Op dat moment werd ik meteen, echt meteen, verliefd op haar.'

Lees verder >