Karlijn Brinkman heeft een relatie met Omran, een Syrische vluchteling. Over die relatie schrijft ze haar column voor ELLE.nl. Na deel 1, deel 2, deel 3, deel 4, deel 5 en deel 6 is het tijd voor deel 7: de kinderverjaardag.

'Het is feest want er is een kind jarig. Daarom zette ik een uur geleden mijn filmmarathon op pauze en deed ik mijn meest kindvriendelijke kleding aan. Terwijl ik aanbelde oefende ik nog even mijn minst afschrikkende kinderstem en toen ik binnenkwam gaf ik een high-five aan de jarige kleuter.

Achter mij stond een man met een bril die de kleuter een hand gaf. Ik begrijp niet waarom mensen handen geven aan kinderen. Het ziet eruit alsof een soort reus de stad binnen komt gewandeld om vervolgens met zijn grote, harige hand de kleine konijntjes uit het park te vermorzelen.

Ik verover een stukje aardbeientaart en ga zitten aan de ronde, houten tafel in het midden van de kamer. Ik luister naar de gesprekken van de mensen. Iets met kinderen en werk, maar niet echt interessant. De man met bril gaat tegenover me zitten. Ik zie voor me hoe hij door zijn vrouw naar deze verjaardag werd gestuurd omdat zij nog wat werk moest afmaken. En daarom zit hij nu aan een tafel met mensen waar hij niet bij wil zitten terwijl zijn vrouw met een wijntje in de hand naar foute series kijkt die ze stiekem heeft opgenomen.

Ik prik mijn vorkje in een aardbei op het aardbeientaartje voor mijn neus. De aardbei vliegt naast het schoteltje. Terwijl ik het met een vinger weer op het schoteltje probeer te wippen, hoor ik hoe de man met bril op de één of andere manier in gesprek is geraakt met alle mensen aan de tafel. Of nou ja, hij spreekt, de andere mensen luisteren.

Ik luister ook. Ik luister hoe hij vertelt dat vluchtelingen zo enorm slecht zijn voor onze economie. Dat vluchtelingen al zijn belastinggeld gebruiken en dat ze alles gratis krijgen waar hij zo hard voor heeft moeten werken. Een man met krulletjes gaat er tegenin. 'Het zijn mensen die voor de oorlog zijn gevlucht. Als wij ze niet helpen, waar moeten ze dan heen?' De man met bril vertelt dat vluchtelingen inderdaad geholpen moeten worden, maar dan in Turkije of Frankrijk of Engeland. Niet in Nederland. Steeds meer mensen mengen zich in de discussie.

Ik luister naar de ruziënde volwassenen, ik kijk naar de gamende kinderen en ik denk aan Omran. Omran die aan de andere kant van het land in de achtpersoonskamer van een tentenkamp zit te wachten op een antwoord van de overheid. Op een beetje zekerheid dat hij hier de komende vijf jaar mag blijven. Omran die hierheen kwam zonder kleding en zonder ouders, maar wel met zoveel energie om zijn steentje bij te dragen en iets moois van Nederland te maken.

Nee, het is zoveel energie dat één steentje bijdragen niet genoeg is. Het is genoeg energie om een weg aan steentjes door het hele land aan te leggen waar alle mensen overheen mogen rijden. En toch zit de man met bril hier vol overtuiging te vertellen hoe slecht de vluchtelingen zijn voor Nederland.

Ik hou mijn mond. Ik luister en kijk naar alle ophef die het onderwerp met zich meebrengt. Tien volwassenen zitten hier op een kinderverjaardag met elkaar te bekvechten als een stel kleuters terwijl de echte kleuters in dezelfde kamer in alle rust en vrede een autospelletje met elkaar spelen.'