Eigenlijk moet je me erbij zien als ik vertel over mijn avonturen. Dus incluis weidse gebaren, grote ogen, oohs en aahs – dat het indrukwekkend was, geweldig, betoverend en niet te evenaren is dan overduidelijk; ik raak er niet over uitgepraat. Eigenlijk had je erbij moeten zijn. Dus, mocht je de kans krijgen: gáán! Je begeeft je in een compleet andere wereld, niet te vergelijken met die van ons. In plaats van asfalt en gebouwen, zo ver je kijkt eeuwenoude natuur, in plaats van trams en taxi’s, overstekende leeuwen en olifanten. In plaats van mensenmassa’s, ongerepte natuur en gevaar. Laat dat safari-jeepje en de smalle zandweggetjes door het reservaat voor wat het is en je ziet niet dat hier ooit eerder een mens is geweest.

OLIFANTEN!
Op het vliegveld van Maun in Botswana staat een trits Cessna-vliegtuigjes die safarigangers naar de verschillende kampen brengen, waaronder een voor ons. Onderweg zie ik vanuit de lucht voor het eerst de delta van de Okavango-rivier die uitmondt in de kurkdroge Kalahari. Vanuit de ruimte is de delta te zien: de vorm van een hand in het noorden van Botswana. Door het raampje van het vliegtuig zie ik plukjes gras met hoge palmbomen, hier en daar een plas water (het wachten is op het water dat in Angola als regen uit de lucht komt en een maand of vijf later de hele Okavango-delta vult en verandert in een waterparadijs voor de dieren die er leven én die erop afkomen) en olifanten. Olifanten!

We zijn slechts paar minuten onderweg en ik zie het signaal van mijn telefoon verdwijnen. Bellen, sms’en, internetten: het kan allemaal niet meer. Ik besef dat er in dit gigantische continent (ter vergelijking: de Sahara, een stuk noordelijker nog, is even groot als Noord-Amerika) helemaal niemand is die mij kent. Ik ben alleen. Op avontuur. En dat geeft zo’n gevoel van vrijheid.


 'De onvoorstelbare schoonheid van de wildernis, tegelijk wreed en gevaarlijk. Hier is het eat or be eaten'

VUMBURA PLAINS
Na een mislukte poging tot landen – eerst moet er een wrattenzwijn van de airstrip worden verjaagd – landen we zacht en smooth op Vumbura Plains. Gids Lazi staat klaar met een grote open jeep met op de motorkap een koelbox vol biertjes en fris, een dienblad met hapjes en een donkerbruine, romige chocoladetaart. Dat begint goed. Er is een makeshift wc bij de airstrip en nadat Lazi gecheckt heeft of die leeuw- en schorpioenvrij is, kunnen we er terecht. Onderweg naar het kamp zien we sporen in het ultrafijne witte zand. We krijgen uitleg over hoe die te herkennen: kussentjes voor katachtigen (leeuwen, luipaarden), nagels voor hondachtigen (hyena’s, wilde honden). De grote ronde sporen spreken voor zich. Volgens de laatste schatting leven er honderdduizend olifanten in Botswana. Het duurt ook niet lang voor we de eerste groep treffen. Een stuk of vijftien olifanten doen zich tegoed aan een bosje en met veel geweld sneuvelen bomen en takken. Gek, ik verwachtte uren rond te rijden in de hoop een glimp van een wild dier op te vangen. Dit is alsof je in een film zit. Hé, een zebra, een trio giraffes, sierlijke, snelle antilopen in allerlei varianten, talloze felgekleurde vogels waarvan ik de namen niet kan onthouden. Ik moet mezelf af en toe knijpen: is this the real life, is this just fantasy? De brandende zon, de hitte die in kronkels boven de horizon uitstijgt, het fijne zand dat door galopperende kuddes verandert in stofwolken, de geuren van kruiden, bomen, gras, zongebrand hout.

Mijn zintuigen staan op scherp. Alles wat ik zie, hoor, ruik is nieuw. De kleuren, de droogte, de zon. De onvoorstelbare schoonheid van de wildernis, tegelijk wreed, gevaarlijk. Dit is geen dierentuin, geen safaripark, geen stad. Hier draait het maar om één ding: eat or be eaten. Zo basaal, zo instinctief, zo anders, het is fantastisch om dat tot je door te laten dringen. Het enige heel herkenbare, vrij hardnekkige, is de manier waarop mannetjes vechten om een vrouwtje – iets waar evolutie en de westerse beschaving weinig invloed op lijken te hebben. Of het nu apen zijn, olifanten of giraffes: het lijkt verdacht veel op de manier waarop mannetjesmensen dat doen.

Kamp Vumbura Plains is prachtig. Een houten open hoofdgebouw met bar, restaurant, bibliotheek, vuurplaats en uitzicht op een meertje waar krokodillen en nijlpaarden zich schuilhouden. Aan weerszijden een houten walkway, dwars door de wildernis, die leidt naar in totaal zes kamers. Mijn tented room is luxe maar niet op een protserige manier – heel fotogeniek met een loungekuil, een XL bed, mozaïekvloer, gedrapeerde doeken, alles met een vleug Afrikaans-koloniale stijl. Vanuit mijn bed zie ik de sterren. Naast het bed een zaklantaarn, insectenspray en – voor noodgevallen – een walkietalkie en een misthoorn.

instagramView full post on Instagram

NACHTELIJK GESCHARREL
‘Gooood morning!’ Vanachter de houten omheining van mijn terras klinkt de stem van onze gids. Buiten is het nog donker. Ik kijk op mijn telefoon. Het is 04.59 uur. Mijn eerste wake-upcall in Botswana. Door de horren zie ik de opkomende zon de lucht rood en paars kleuren. Over een half uurtje is het licht genoeg om alleen naar het restaurant te lopen. In het donker mag dat onder geen beding: het kamp is niet omheind, ’s nachts lopen er leeuwen, olifanten en ander meer en minder gevaarlijk wild rond – getuige ook de hompen elephant droppings (‘muffins’, zegt de gids) op de walkway naar het hoofdgebouw. Dan hoor je het gebrul, gescharrel, geschuif en geknaag dwars door je oordoppen heel. Zo werd ik op nacht twee wakker van het geluid van brekende takken en scheurend schors; een groepje olifanten deed zich tegoed aan de boom naast mijn vertrek.

Na de ochtendsafari – giraffes, een eenzame leeuw en jagende leeuwinnen met hun kroost – die tegen tienen eindigt met een drankgelag in de lagune, vlieg ik door naar kamp twee: Abu.


'Ik word wakker van brekende takken, scheurend schors; olifanten doen zich tegoed aan de boom naast mijn bed'

ABU CAMP
Abu Camp is eveneens klein en stijlvol, de houten huizen waar je verblijft zijn ruim en kijken uit over de velden. De minibar is tot de nok gevuld, het bed is groot, er staat een schilderezel voor aanvallen van creativiteit. Op mijn veranda staat een badkuip. Als ik binnen mijn tas aan het uitpakken ben, hoor ik ineens water stromen: een brutaal aapje heeft de badkraan opengedraaid en drinkt van het water. Dit kamp heeft wifi. Ik twijfel. Dat hele offline zijn bevalt me wel, maar ik vermoed dat het thuisfront gelukkig wordt van een teken van leven, ik log even in voor een bericht. Meer lukt ook niet: het signaal is te zwak voor mail en social media.

Abu is hét olifantenkamp. Hier wonen zes tamme olifanten die gered zijn uit onder andere Kruger Park. ’s Nachts verblijven de dieren op een omheind terrein, beschermd tegen hyena’s en andere dieren. Overdag worden ze elke dag naar een andere plek gebracht waar ze tot zonsondergang vrij rondlopen. De olifanten zijn free to stay en free to go zoals de verzorgers (‘mahouts’) zeggen: de moederolifanten paren met wilde olifanten en soms gebeurt het dat hun jongen, als ze oud genoeg zijn om op eigen benen te staan, ervoor kiezen om niet terug te keren naar het kamp. Als je wilt kun je ’s ochtend of ’s avonds vergezeld van de gidsen met ze meelopen. Het welzijn van de dieren is hier het belangrijkst; hier geen uitbuiting of dierenmishandeling. De trainers en olifanten zijn zichtbaar gehecht aan het elkaar en de olifanten ogen gezond en gelukkig. Bijzonder: het kamp heeft een zogenaamd Star Bed: je kunt overnachten onder de sterren in een torentje naast de plek waar de olifanten slapen. Eentje voor op de bucketlist.

> Noot van de redactie
Voor de zes olifanten die in Abu Camp wonen wordt ontzettend goed gezorgd: gezondheid en welzijn staan voorop. Twee olifanten zijn gered uit natuurparken, een wild weesolifantje werd geadopteerd en drie overige zijn in het kamp geboren. abucamp.com