Toen ik zwanger was hoorde ik van een vrouw die elke avond haar ongeboren foetus in haar armen wiegde. Onder foto's van het aangespoelde jongetje Aylan zag ik een commentaar van een vrouw 'wiens moederhart in duizend stukken brak.' Ik keek naar mijn buik, voelde de kleine stompjes in mijn ribbenkast, en dacht: ik weet nog helemaal niet wie jij bent. Je zit in me, je hebt zomaar al mijn organen aan de kant geduwd en ik behoor de rest van mijn leven een vorm van liefde voor jou te ervaren die allesoverstijgend is.


Ik dacht alleen maar: oh, fuck. Nu begint het. Nu is er geen weg meer terug.

Ik kon zijn kontje door m'n buik heen voelen en aaide daar veel over. Als ik zijn hart hoorde bij de verloskundige reageerde ik vertederd. Maar ik dacht ook steeds: ik voel het niet. Niet zoals in de films. Niet die intuitieve, magische band die maakt dat je je kind al kent voor je hem kent.
En toen werd hij geboren en hield ik hem vast en herkende ik het kontje van in mijn buik. En ik dacht: hij mag nooit sterven. En verder: hij is van zichzelf. Ik weet nog niet eens of ik hem mag.

En we gingen naar huis en stonden verdwaasd met de Maxicosi in onze handen in onze woonkamer. En ik dacht alleen maar: oh, fuck. Nu begint het. Nu is er geen weg meer terug. Ergens in de verte zag ik in grote neonletters MOEDER oplichten en wist ik niet hoe daar te geraken.
De kraamverzorgster prees mijn nuchterheid. Ik had geen kraamtranen. Ik was niet bang voor wiegendood. Ik gaf hem eten, wiegde hem 's avonds als hij niet wilde slapen en vingertipte verdwaasd over zijn vele zwarte haartjes. En ik dacht best vaak, terwijl de zwangerschapsmist in hoogtempo optrok: 'Wanneer mag ik weer aan het werk?'

Na een paar weken ging Ezra in zijn eigen bedje in zijn eigen kamer slapen. En hoewel zelfs de overheid ons toch verzekert dat het beter is hem lekker dicht bij je houden gedurende een half jaar, liefst in je bed, voelde ik me niet schuldig. We sliepen allemaal beter. Ik miste hem niet 's nachts.
Toen ik op een middag een paar uurtjes voor mezelf had en zo'n beetje zinloos door de stad fietste, keek ik naar de voorbijgangers en dacht: 'Deze mensen zien niet dat ik moeder ben.' En ik voelde een scheut van blijdschap. Ik was even ontzettend los van het kind dat niet meer in mijn buik zat, maar in de armen van zijn vader lag.  


Wat weten ze toch niets van het leven. Wat zou ik graag weer even hen willen zijn.

Er bestaat een waterscheiding tussen de moeders en de niet-moeders. De moeders leven voor hun kinderen. De niet-moeders voor zichzelf. Ik was definitief de grens over gegaan, wat er ook zou gebeuren. Mijn vrienden hoeven niet meer op me te rekenen in de kroeg. Ik kan geen schepen meer achter me verbranden en met de noorderzon vertrekken. Ik ben een moeder met een moederlijf en een kind dat om de drie uur drinken wil. Ik ben een van de miljarden vrouwen die het geweld van zwangerschap en geboorte hebben doorgemaakt en met een combinatie van arrogantie en jaloezie naar hun vriendinnen kijken die ongeschonden hun avonden vullen met feestjes en bioscoopbezoekjes. Wat weten ze toch niets van het leven. Wat zou ik graag weer even hen willen zijn.

Maar vooral: hoe doe je het? Hoe blijf je dat werk dat je wil verrichten scherp voor ogen houden als er iemand is die sterft zonder je aanwezigheid? Hoe blijf je denken zoals je deed terwijl je kind iedere dag meer ruimte in je hoofd gaat innemen? Want dat doet hij. Hij vult je op naar mate hij meer begrijpt van de wereld. Hij kijkt je aan, hij lacht scheef en onzeker om te kijken of hij je daar mee kan plezieren. Hij lijkt op je vader. Hij is opeens er nooit niet geweest. Hij heeft nog niet eens vrienden. Alleen maar Willem en mij. Het arme kind, zomaar door ons op de wereld gezet. Geef het maar op, die avonden lang doordrinken en aan je boek werken. Een column kan er net af, voorlopig.

En toen lag ik op een ochtend met hem en Willem in bed, ondanks al mijn veel te principiele bezwaren dat de slaapkamer vanwege de seks alleen van de ouders mag zijn. Zijn brede jongensruggetje lag naar me toe. De vette spekvingertjes draaiden in zijn slaap kringetjes in de lucht. En ik zag hem opeens als de man die hij worden zou en de vrouwen of mannen met wie hij een ander bed dan dit bed zou gaan delen. En ik dacht aan alle mannen naast wie ik ooit wakker werd, wiens ruggen ik naar me toegedraaid zag. En ze waren verdwenen, opeens. Er was alleen nog maar het ruggetje van Ezra en iets verderop de bonkige rug van zijn vader.
En ik dacht: het is al gebeurd. Wij zijn het nu. En ik wilde voor altijd in dat bed blijven met die twee schepselen die zich zomaar in en uit mijn schoot hadden geworpen.

En toen stond ik op en zei: 'Willem, let jij even op hem? Ik moet aan mijn boek werken.'

Sarah Sluimer schrijft aan haar eerste roman bij Atlas/Contact en maakt programma's voor Paradiso. Willem Bosch is scenarioschrijver van oa Van God Los en Penoza. Ze zijn sinds twee maanden trotse ouders van een prachtige zoon. Ezra. In Amsterdam. En delen vanaf nu, om-en-om, hun ervaringen als kersverse ouders.

//

'Ik denk woedend aan de moedermaffia die me vertelt dat 'dragen' 'over de hele wereld the way to go is.'

Ezra gaat voor het eerst in een ergonomische draagzak. Niet echt een succes.

Lees verder >