Ik kom uit een vrouwenfamilie. Mijn moeder heeft twee zussen en een moeder die je met alle recht spectaculair kan noemen. Ze vormen een matriarchaat dat de boel onverzettelijk bestiert met beringde hand. Op verjaardagen komen ze, de zwarte zonnebrillen fier op de mooie neuzen, naast elkaar binnen marcheren. Vito Corleone lijkt naast hen opeens een fietsverkoper uit Oud-Beijerland.

Ze maken ruzie. Ze maken het goed. Ze zingen luidkeels na de eerste fles wijn.

Ze drukken eigenlijk iedereen, mannen en nakomelingen, naar de achtergrond met hun charme en -soms- met hun politiek van de verschroeide aarde.

Hun bataljon wordt aangevoerd door mijn oma Josephine, een klein Indisch dametje van bijna 91 die nog steeds op regelmatige basis door buschauffeurs versierd wordt. Daarnaast heb ik drie prachtige halfzussen en een kanon van een vader die het allemaal met genoegen aankijkt: al die mooie vrouwen in zijn leven. Glunderend zit hij met zijn handen over zijn tamelijk omvangrijke buik gevouwen het gekrakeel aan te horen. Soms wordt het hem allemaal iets te veel, dat gedonder dat nooit lijkt op te houden. Dan schreeuwt hij eens wat of dan trekt hij zich terug op zijn kamer en neemt een jenevertje of twee uit zijn persoonlijke ijskastje.


Ik had mezelf er al op voorbereid. Ik zou natuurlijk ook een dochter krijgen.

Ik ben er aan gewend. Aan het feit dat voetbal uit de ouderlijke huiskamer verbannen is 'omdat die kleuren van dat veld zo lelijk zijn'. Aan het feit dat het een sport is om de zonen van onze familie te blijven benaderen alsof ze van een andere planeet komen. Vreemde wezens die weten hoe je bruggen bouwt of hoeveel rode neuzen in ons melkwegstelsel met het blote oog zichtbaar zijn, maar met wie je eigenlijk geen fatsoenlijk gesprek kan voeren. Prinsjes die je stiekem een beetje belachelijk maakt achter hun hoekige schouders om.

Schattig hoor, die baardgroei en die lange dunne benen, maar waar zouden ze zijn zonder hun moedertje? En voor je het weet staat de tante op haar tenen, plukt aan de kuiven van haar volwassen zonen en laat haar zussen het oordeel vellen: naar de kapper of niet?

De zonen ondergaan het lijdzaam, hun gedachten in een galaxy far far away, omdat ze weten dat ze het hier nooit gaan winnen.

Ik had mezelf er al op voorbereid. Ik zou natuurlijk ook een dochter krijgen. Eentje die op haar derde al het verzamelde werk van Anneke Grönloh uit haar hoofd zou kennen. Een kleine oma Josephine die met haar lieveheersbeestjesrugzakje zou gaan meppen als haar iets niet aan staat.

Tot in de eindigheid zouden in mijn familie de vrouwen elkaar opvolgen. De een nog flamboyanter dan de ander. Nooit moegestreden. En altijd in het bezit van hoge hakken, goeie tassen, sexy jurken.


Als ik hem een schattig wollen marinevestje aan doe, begint hij piepend heen en weer te schurken.

Maar ik kreeg een zoon. Een vierkant kereltje met spekarmpjes waaronder nu al de contouren van opbollende spieren verborgen liggen. Een lage, hese stem, net als zijn vader. De neiging om zijn vuistjes fier vooruit te steken, alsof hij oefent op zijn eerste kroeggevecht. Op de crèche treffen we hem per definitie aan in een wipstoel op lange poten, waardoor hij boven alle andere baby's uit torent. Terwijl alle kindjes lieflijk aan zijn voeten met elkaar spelen, overziet hij kalmpjes, met een arrogant trekje om zijn bolle mondje, het strijdveld. Als er eentje huilt, zucht hij even diep. 'Wat. Een. Baby's,' denkt hij dan.
Of denk ik dat hij denkt. Alles is natuurlijk projectie.

Ook is hij niet bepaald gediend van zijn moeders omhelzingen en zoenen. Hij wil liever hardhandig omver geduwd worden of op z'n kop door de straat gedragen worden door z'n vader. Als ik hem een schattig wollen marinevestje aan doe, begint hij piepend heen en weer te schurken. Hij draagt liever een verwassen romper die onder de natte broodkruimels zit. En als hij bij zijn pogingen tot kruipen per ongeluk de verkeerde kant op gaat, brult hij het uit alsof hij verliezend finalist van 'De Sterkste Man van Nederland' is.

Willems familie, die tot in de achtste generatie uit zo ongeveer alleen maar mannen bestaat, hebben de kleine Ezra nu al opgenomen als een van hen. Het gaat zelfs zo ver dat Willems vader en broers binnenkort een biertje gaan drinken en het als vanzelfsprekend zien dat Ezra daarbij aanschuift. Ezra is immers een Boschman en geen knuffelbeertje van zijn moeder.

En dan is het ook nog eens zo dat de kans dat Willem en ik alleen maar zonen zullen voortbrengen groot is. De man bepaalt het geslacht van de kinderen. En als de man uit een mannenfamilie komt is de kans groot dat hij ook voornamelijk mannenzaadjes produceert. Daar gaan we dan, zo redeneerde ik. De familie Stamper. Een leven gevuld met ketchup en onverklaarbare hopen zand.

Maar toen dacht ik aan Willems  moeder, die ik helaas nooit gekend heb. Moeder van drie zonen, soeverein heersend over haar gezin. Hoefde nooit een vinger uit te steken. Had een eigen legertje aan bewonderende soldaten. Geen competitie. En als ze even zin had in iets anders, kreeg de kleine Willem een mooi likje mascara op z'n lange blonde wimpers.

Kijk, dat biedt perspectief. Move over matriarchaat. Maak plaats voor de bijenkoningin.

Sarah Sluimer schrijft aan haar eerste roman bij Atlas/Contact en maakt programma's voor Paradiso. Willem Bosch is scenarioschrijver van oa Van God Los en Penoza. Ze zijn trotse ouders van een prachtige zoon. Ezra. In Amsterdam. En delen om-en-om hun ervaringen als kersverse ouders.

//

Deze week is het gebeurd. Ik ben wee geworden.

Lees verder >