Toen Sarah een paar maanden zwanger was heb ik in een opwelling beloofd een maand vrij te nemen als het kind geboren zou worden. Ik heb dat eigenlijk zomaar genoemd, een maand, maar toen bleek al snel dat dat best wel lang was.
Ik kreeg daar heel veel subtiele complimenten voor. En op een gegeven moment ga je dan zelf ook wel denken dat het eigenlijk heel bijzonder is. En dat je wel heel veel van je kind moet houden.

In mijn hoofd werden andere vaders steeds hopelozere minkukels. Van die zwijgende horzels die na drie dagen kraamzorg weer naar hun werk hollen en niet het verschil weten tussen een hydrofiele doek en een wieglaken. Mannen wiens vriendinnen hen eigenlijk niet alleen durven te laten met dat kind.
Sarah durfde dat met mij meteen.
Ik ben heel aanwezig, en maak de hele tijd herrie: ik hang boven die wieg, zing liedjes van Wim Sonneveld, prijs met groot misbaar de stinkende poepluiers. Dan til ik ‘m op en en doe ik alsof ik voor het eerst poep ruik en roep ik heel hard OH MIJN GOD. WAT IS DIT?
Ik weet niet waarom ik zoveel kabaal maak.
Dat voelt goed.


'Ja Willem, krampjes, ja, dat zou het ook kunnen zijn.'

En dan nog mag je jezelf als jonge vader soms unprivileged voelen. Het is de enige business waarin je als jonge blanke man niet het centrum bent. Waar jouw inbreng een gunst van vrouwen is, in plaats van vanzelfsprekend. Maar dat verandert snel. Van de verloskundigepraktijk tot het consultatiebureau weten ze al lang: de vaders horen er ook bij. Niet die arme vaders vergeten. Dus vragen ze consequent: en hoe is het met papa? Slaap jij nog goed? Het is voor jou ook heftig hè?
Ondanks al die hartelijke aandacht vindt Sarah nóg de tijd om mijn –weliswaar vanzelfsprekende!- toewijding te prijzen. Zelfs als ik met tien ongefundeerde suggesties kom terwijl de baby het huis bij elkaar krijst: 'Ja Willem, krampjes, ja, dat zou het ook kunnen zijn.'


En die baby maar schreeuwen. Stop stop stop please please please stop stop stop.

Tot ik op een zaterdagochtend al drie uur met ‘m op de bank zit zodat Sarah een beetje bij kan slapen en hij maar niet ophoudt met huilen. Ik heb ‘m op schoot, daarna in de Maxi-Cosi, en ik wieg ‘m op en neer - het is meer een soort duwen. Eerst fluisterde ik nog: ach jongen toch, stil maar, stil maar. Maar nu is dat veranderd in een steeds jachtiger klinkend: stop stop stop stop stop stop.
En die baby maar schreeuwen.
Stop stop stop please please please stop stop stop.

Tot natuurlijk Sarah op de drempel staat en ziet dat ik het niet héél erg onder controle heb, de baby van me overneemt en hem zachtjes wiegt. Ze zegt: waarom pak je hem niet gewoon vast? Dan stopt ‘ie toch meteen?

Ik word woedend natuurlijk.
Ik schiet overeind, en roep dat ik alles onder controle heb, waar ze zich mee bemoeit, storm naar de keuken, waar ik met de moed der wanhoop er nog uitstoot: 'Jij bent geen haar beter dan al die andere moeders die eigenlijk vinden dat hun mannen er voor spek en bonen bij zitten.'

Een paar minuten later kom ik wat beteuterd de slaapkamer binnen waar Ezra borstvoeding krijgt en ik mijn inmiddels vertrouwde stokpaard opzet: ze moet weten hoe lastig het is om je soms zo nutteloos te voelen. Als vader. Dat ik ook maar onzeker ben, dat ze daar ook eens aan moet denken.
Waarop Sarah de baby verlegt op haar schoot en met alle liefde tegen me zegt:
'Ja maar Willem, we hebben het constant over jouw onzekerheid. Het gaat de hele dag eigenlijk nergens anders over.'

Superdodelijk is dat.

Willem Bosch is scenarioschrijver van oa Van God Los en Penoza. Sarah Sluimer schrijft aan haar eerste roman bij Atlas/Contact en maakt programma's voor Paradiso. Ze zijn sinds een maand trotse ouders van een prachtige zoon. Ezra.

//

'Ontaarde ouders waren we, die hun eigen zielige pleziertje boven zijn welbevinden stelden...'

Lees verder >