Mijn moeder en ik krijgen mijn hele leven lang al te horen hoe erg we op elkaar lijken. En ons hele leven lang ontkennen we dat in alle toonaarden: koket maar beslist. 'Nee, we zien dat zelf helemaal niet. Ze lijkt veel meer op haar vader. Denk je echt?'

Dat soort gedoe. Die mensen die dit vinden hebben overigens gelijk: mijn moeder en ik lijken veel te veel op elkaar.

De eerste dagen hadden we het heel leuk. Ik was opgelucht dat er eindelijk wat orde werd aangebracht in de twee hokken waarin we leven. Zij kon zich laven aan haar kleinkind.

Ezra knapte er ook behoorlijk van op. Hij ging opeens dagelijks in bad en droeg niet alleen meer gore rompers, maar knisperend witte pakjes met bijpassende broekjes.

Na een dag was ik om. Mijn leven was minstens tien procent gemakkelijker geworden, zo moest ik erkennen.

Ook werden er dingen aangeschaft, zoals een tamelijk absurde paarswit gestreepte buggy die 'veel handiger was dan jullie onding' en een soort koordje waarmee je zijn speen aan zijn hemd kan vast maken, waardoor je niet iedere keer achterstevoren in de auto op de grond loopt te graaien terwijl hij alles bij elkaar gilt.

Het koordje had ook nog eens een leuk tijgerprintje, waar mijn moeder dol op is. Zij als geen ander weet hoe je tijgerprintjes smaakvol kan dragen: subtiel, een klein accent.

Eerst vond ik het een beetje vernederend voor Ezra, zo'n speen aan hem vastgebonden, maar na een dag was ik om. Mijn leven was minstens tien procent gemakkelijker geworden, zo moest ik erkennen.

Ook aten we iedere ochtend magere yoghurt met muesli en was 'een klein stukje tonijn' in de middag voldoende. 's Avonds dronk ik altijd net twee glaasjes meer dan mijn moeder en dacht dan: 'die gaat op een dag tegen me zeggen dat ik wel heel veel drink', maar dat deed ze gelukkig niet. Wel zei ze andere dingen, zoals: 'ik zag dat je vanmorgen je bed niet had opgemaakt.'

Nu is het toevallig zo dat ik het bed als Willem er is wél op maak, maar nu uit een soort puberaal verzet dat niet had gedaan. De dingen moeten nou ook weer niet te keurig worden. Ik wist natuurlijk, terwijl ik het bed het bed liet, dat ze er gedurende de dag iets over zou gaan zeggen, maar toen ze dat inderdaad deed ergerde me dat mateloos.

Zo klem je elkaar ongemerkt in een vrij klassieke houdgreep die moeders en dochters door de eeuwen heen vrijwel nooit hebben weten te ontmantelen.

Op de derde dag haalden we Ezra van de crèche. Ik deed hem in z'n autostoel, klikte de haakjes dicht, checkte ze en kreeg ze niet meer los. Muurvast zaten ze. We haalden de crècheleidster erbij die ook niet veel verder kwam. Ezra begon te krijsen. Mijn moeder zei dat we NU de riempjes moesten los snijden. Ik schreeuwde dat ze even rustig moest doen. De crècheleidster en ik wisten hem in al die chaos, zonder tussenkomst van mes of schaar, maar wel door een beentje eng dubbel te vouwen, uit de auto te krijgen.

Waarom krijgen we het nou nooit eens voor elkaar om het vriendelijk te houden, ondanks alle goede voornemens.

De autostoel was onbruikbaar, dus moesten we, heel ongemakkelijk en illegaal, met Ezra op schoot terug naar huis. Het begon al donker te worden. En met die invallende duisternis verdween ook al beschaafdheid uit onze conversatie.

Mijn moeder zei dat ik niet moest twitteren terwijl ik haar de weg wees. Ik zei dat ik niet twitterde maar verdomme met Willem aan het uitzoeken was hoe hij eerder naar huis kon komen, omdat er een orkaan aan kwam.

Zij zei dat ik een kaart in de auto moest hebben voor het geval we verdwaalden en onze telefoons het niet meer deden. Ik zei dat ze dat nu al zes keer had gezegd en dat ik dat echt niet ging doen, omdat Willem overal de weg wist en het praktisch onmogelijk is op Curaçao te verdwalen.

Zij zei dat ik de mensen van het autoverhuurbedrijf moest bellen omdat de airco beschimmeld was, want dat kon je ruiken als je hem aanzette en dat was hartstikke giftig.

Ik zei dat als er een panieksituatie is zij niet altijd zo op allerlei idiote details moet gaan zitten, omdat ik daar alleen maar helemaal van dicht klap. En dat ik nu eenmaal rommeliger ben dan zij en dat ik daar niks aan ga veranderen. Deal with it.

Daarna verdwaalden we van de weeromstuit een keer of drie, omdat we allebei nog steeds niet het verschil tussen links en rechts weten, en ja: daarin lijken we dus ook al op elkaar.

Op het terras maakten we het weer goed. We baalden. Waarom krijgen we het nou nooit eens voor elkaar om het vriendelijk te houden, ondanks alle goede voornemens.

En altijd, altijd als ze bij me weg gaat voel ik schaamte en spijt om dat stomme gezeur waar we steeds weer in belanden.

De dag daarop besloten we over het eiland toeren terwijl Ezra op de crèche zat.

Eerst waren we een beetje stil, maar langzaam won Curaçao het van onze grieven.

We zagen een vervallen fort. We belandden in een klein, gek visrestaurantje aan de haven. We kwamen op een verlaten strand terecht en zwommen in de zee.

Mijn moeder vond alles hardop mooi. Ze is altijd expliciet in het benoemen van schoonheid. Ik vond dat vroeger vermoeiend, omdat ik meende dat ze me teveel haar eigen ervaring oplegde, maar nu keek ik mee door haar ogen.

Wat een talent om over zoveel verrukt te zijn.

Ik zette haar af, op het vliegveld. Willem kwam aan. Schoonmoeder en schoonzoon zagen elkaar vijf minuten, waarna ze in haar eentje de lange weg naar huis begon.

En altijd, altijd als ze bij me weg gaat voel ik schaamte en spijt om dat stomme gezeur waar we steeds weer in belanden. Ik zag haar rug verdwijnen, ze zwaaide nog een keer.

Ik vond haar opeens ouder, echt de oma van Ezra. Ik twijfelde of ik dat op moest schrijven.

Maar tegelijkertijd hoor ik nu al haar stem in mijn hoofd: 'Hoe kom je daar bij? Ik vind dat helemaal niet erg. Ik bén toch ook de oma van Ezra?'

Het eeuwige liefdevolle misverstand, dat vat ons wel zo'n beetje samen.

In de auto naar huis vroeg ik niet aan Willem hoe zijn week geweest was, maar zei ik:

'We moeten met het verhuurbedrijf de filters van de airco checken.'

'We moeten meer op avontuur, je hebt nog praktisch niks van dit eiland gezien.'

'We moeten minder drinken.'

'Ik heb muesli in huis.'

'We moeten een kaart in de auto. Voor het geval dát.'

En dat terwijl ik die kaart nog steeds een gotspe vind.