Nog een paar dagen en dan gaan we naar huis. Weg uit de hitte, weg van het zweet dat over je voorhoofd glijdt terwijl je met moeie, warme armen probeert wat zinnen op papier te krijgen. Weg van de dagjes aan het strand die met een baby per definitie uitlopen op een ravage: zand in zijn mond, zand in zijn ogen, onrust, geen seconde languit met een boek. Weg van de riolering die bij de eerste de beste regenbui zodanig protesteert dat ons huis in een meer van poepwater verandert en de stank dagen later nog te ruiken is. Weg van de Zikamug die Willem en mij te pakken kreeg waardoor de nachten veranderden in eindeloze en ijskoude koortsuren vol paniekerige dromen. Weg van de lange dagen waarop we een beetje zinloos met onze Kia over het eiland hobbelden om maar in de airco te kunnen zitten.

Maar ook: weg van de turquoise zee die soms van jellypudding gemaakt lijkt te zijn. Weg van de avonden aan het tafeltje in het steegje bij het jazzcafé, waar de wind zachtjes over je schouders streek en de wijn koud en vervullend was. Weg van de meest geweldige crèche op aarde, waar kinderen van alle leeftijden en kleuren door elkaar heen renden en alles ontspannen was: geen protocollen, geen angstig gedoe, geen pedagogische tutsystemen.

Weg ook van de nieuwe vrienden die we maakten: ook al waren sommigen voor Trump, we hebben het leuk met ze gehad. Weg van het geduld dat je leert op te brengen: geen gejaagdheid, de wereld vergaat niet. Weg van een van onze favoriete plekken op aarde: Mundo Bizarro. Een café als een sprookje, gevuld met Maria-beelden, oud ijzer en barokke fauteuils. Iedere morgen in betrekkelijke stilte met z'n drieën ontbijten. De serveersters die in Ezra's spekjes knepen en hem koekjes gaven tot zijn toet een landschap van kruimels was met daar middenin een smakkend, rood mondje.

Curaçao, we hebben je vervloekt en we hebben van je gehouden. Willem en ik zijn drie maanden non-stop bij elkaar geweest, Ezra was er buiten zijn crèche-uren om ook altijd bij. Daar zaten we, zwijgend in een strandtent met onze laptops als buffers tussen ons in. In de kroeg, turend naar onze telefoons terwijl we toch echt van plan waren om minder te Twitteren in het kader van tropische herbezinning. Met onze hoofden in onze handen voor de tv, terwijl we Trump de overwinning binnen zagen slepen. Stilletjes rokend voor de deur, terwijl Ezra binnen hopelijk eindelijk eens zou gaan slapen. Schreeuwzingend in ons autootje omdat we voor het eerst sinds we tieners waren alle nieuwe liedjes die op onze favoriete radiozender Dolfijn FM gedraaid werden kenden.

Daarna begint het weer. Ik zie hoe Willems hoofd langzaam steeds roder wordt, terwijl hij en Ezra langzaam verdwijnen in een berg theelepels.

Dobberend in een zwembad in dat mooie huis op de berg met die vreselijk lieve mensen en hun acht hondjes die ons wat minder verdwaald deden voelen. Ons groot houdend in het ziekenhuis waar we Ezra heen brachten toen hij veertig graden koorts had en suf uit z'n ogen begon te kijken. In de gloednieuwe Amerikaanse mall waar je om iedere hoek een zombie verwacht en waar we in een verlaten food court kippetjes zaten te eten. En in bed met z'n drieën, terwijl Ezra steeds probeerde zijn kleine vingertjes in het stopcontact van het bedlampje te stoppen en daarmee iedere illusie van een idyllische ochtend kroelen met het gezin aan diggelen sloeg.

En nu zitten we, op onze laatste zondagochtend hier, in Mundo Bizarro. Buiten dondert het. Alles is klam. De stoelen zijn naar binnen gebracht. Er zijn wat gezinnen met puberkinderen, ook gevlucht voor de regen. Ik zit dit verhaaltje te schrijven. We zijn allebei moe, omdat Ezra al drie maanden lang het tropenrooster erg letterlijk neemt: hij verandert in een bal vurige energie om vijf uur 's ochtends en zakt om half zeven 's avonds moedeloos in elkaar. Er wordt zachtjes gepraat, behalve door Ezra. Die schreeuwt DADA en werpt zich omhoog in een poging los te lopen. Hij heeft van de barvrouw al drie koeken en twee croissants gekregen, waarmee telkens een heel korte rustperiode werd ingelast waarin wij snel een kop koffie konden drinken. Daarna begint het weer. Ik zie hoe Willems hoofd langzaam steeds roder wordt, terwijl hij en Ezra langzaam verdwijnen in een berg theelepels, rietjes en papieren servetjes die allemaal worden ingezet om er voor te zorgen dat de baby zichzelf niet de straat op katapulteert.

We willen naar huis, na drie maanden voortgejaagd te zijn door hitte, verhuizingen, ziekte, orkanen en de onrust die kennelijk bij een jong gezin hoort.

Maar ik wil ook weer niet terug naar een aangeharkt en veilig bestaan waar je altijd zeker bent van water, elektriciteit en medische hulp op maat gesneden. Want ergens is er niets beter dan uitgeput in een korte broek aan een kroegtafel zitten terwijl Ezra iedere voorbijganger versiert en Willem en ik door een of ander oplaaiend gesprek er achter komen dat we uiteindelijk niet heel veel meer nodig hebben dan die kleine enclave die we afgelopen jaar gebouwd hebben.

Met je net opgerichte gezin naar de Tropen: doe het maar niet.

Maar doe het vooral ook maar wel.

ELLE zoekt schrijflatent! Word jij onze nieuwe gastcolumnist?