Als je klein bent zijn vakanties eindeloos. Je wordt achterin een auto gezet, je hobbelt drie landen door. Je krijgt af en toe iets lekkers toegestopt. Je ziet je ouders vloekend een tent opzetten, maar bent meer geïnteresseerd in de mierenkolonie aan de rand van jullie staplek. Het is warm. Je zweet veel, maar geurloos. Je mag in je blootje zwemmen. Je ligt 's avonds in je tentje te luisteren naar hoe je ouders giechelen na hun tweede fles wijn. Je maakt vriendjes, of niet omdat je nog een beetje bleu bent. Je leert van je ouders hoe je Iles Flottantes moet uitspreken en besluit dat dit het lekkerste is wat je ooit gegeten hebt of zal gaan eten. Je valt keihard op je knie en krijgt een waterijsje dat al snel over de wond heen druipt. Ze nemen je mee naar een stadje, je kijkt verwonderd om je heen naar al die mensen, maar begint al snel te wringen in je buggy. Je wil op het gras rollen. Je hoeft niets te doen, alleen te ontvangen. Eten, een slaapplek, vervoer. Het is allemaal daar en je wentelt je er in met de vanzelfsprekendheid van de onschuldigen.


Je hebt getongd, maar  je losgerukt uit de omhelzing omdat je de Martini naar boven voelde komen.

Als je puber bent zijn vakanties eindeloos. Behalve als je verliefd wordt, dan duren ze weer veel te kort. Je wordt achterin een auto gezet, je hobbelt drie landen door. Je bent eigenaar van de driekilosnoepzak die je voor de zekerheid al bij Jamin kocht voor vertrek. Je ziet je ouders vloekend op jouw lamlendigheid een tent opzetten terwijl je doelloos tegen een steentje staat te trappen en schielijk om je heen kijkt of er misschien ook lekkere jongens zijn op deze kutcamping. Je stinkt naar zweet. Je trekt je bikini ongemakkelijk op in het zwembad, omdat je niet wil dat ze je dikke kont zien. Je komt na de campingdisco stomdronken naar je tent stommelen. Je hebt getongd, maar  je losgerukt uit de omhelzing omdat je de Martini naar boven voelde komen. Je moeder stormt uit haar tent om je terecht te wijzen. Je negeert haar. De volgende dag zweer je bij jezelf dat je nooit meer Martini zal drinken, het woord niet eens meer zal uitspreken. De jongen met wie je tongde dumpt je. Je zit mokkend voor je tent. Je vader komt je een waterijsje brengen. Je eet het op voor het kan smelten. Ze vragen of je mee gaat naar een stadje. Je zegt nee. Je moet toch mee. Je mag niets te doen, je kan alleen ontvangen. Eten, een slaapplek vervoer. Dit is de laatste keer dat je mee gaat, je zweert het.

Als twintiger duren vakanties kort. Behalve als je vriendje opeens een enorme zak blijkt te zijn, dan duren ze weer eindeloos. Je rookt sigaretten met het passagiersraampje open terwijl je een verfrommelde kaart op schoot hebt omdat je geen tomtom kan betalen. Je hebt een zak met uitgedroogde madeleines aan je vieze voeten liggen en realiseert je dat je voor die dag alleen nog maar geld hebt voor twee flessen wijn. Je zet vloekend op je vriendje de tent op en zoekt in de ontplofte achterbak naar haringen. Je stinkt naar zweet, maar gaat 's avonds samen naaktzwemmen op het rommelige strandje, dronken van de pakken wijn die zo goedkoop waren dat je er ook nog een ham bij hebt gekocht, maar die is inmiddels in het zand gevallen en kan je dus weggooien en je hebt het eigenlijk ook heel erg koud. Je stommelt naar je tent, maar voelt de wijn omhoog komen en waar heb je toch je lenzendoosje gelaten en waarom zijn jullie vergeten batterijen te kopen voor de zaklamp. De volgende dag stil je de kater met het laatste restje wijn. Je gaat met je vriendje naar een stadje en doet wat je ouders ook altijd deden. Rondlopen, een museum in, een ijsje eten. Maar terwijl je op de trappen van een kerkje aan je bolletje malaga likt denk je mismoedig: wat een fucking puinhoop is mijn leven. Van je vieze nagels en je lege bankrekening tot aan je stiekeme verliefdheid op de beste vriend van je vriendje. Eten, een slaapplek, vervoer. Je moet alles zelf regelen, maar je kan het niet. En je wil het ook niet, denk je dan opeens triomfantelijk, rent het plein op, trekt je vriendje mee en zoent hem alsof er geen morgen is.


Je zit op een pleintje en wil wegrennen met je vriend en tongen, maar de baby is er nu eenmaal en kijkt je verwijtend vanuit zijn wagentje aan.

Als moeder duren vakanties kort, omdat je de boel in de gaten moet houden en de uren daarom netjes voorbij gaan. Behalve als je baby dag en nacht van slag is, dan kan je niet wachten tot je weer thuis bent. Je hobbelt drie landen door in een zacht zoevende auto die van de meest idiote gemakken is voorzien. Je hebt de flesjes voor onderweg geprepareerd en de crackers en een extra speen in het dashboardkastje paraat. Je gaat niet kamperen, maar hebt een huis gehuurd omdat meer ervaren ouders tegen je zeiden dat je het jezelf op zo'n eerste vakantie vooral niet te moeilijk moest maken. Je ruikt naar moeder. Je pakt ordelijk uit, installeert de baby en realiseert je pas drie uur later dat je nog geen seconde gezeten hebt. Je hoort opeens de stem van je moeder in je hoofd met diezelfde klacht. Je bent moe, maar maakt geen ruzie, want Ezra is nog wakker. Er is een zwembad, dus de baby moet zwemmen. Niet naakt, want dan verbrandt hij met dat albasten huidje van hem dat hij duidelijk niet van jou heeft, maar hij begint te krijsen in het water en dus ga je maar z'n avondhapje maken. Dan slaapt hij eindelijk, dus begin je te drinken. Veel, maar niet te veel, want je moet toch een beetje alert blijven en morgenochtend zal om zeven uur de dag weer beginnen. Oké, je drinkt toch te veel, want we zien wel en voor ons is het ook vakantie.

Je vergeet de eendenborst op het vuur te gooien. Je kan op een gegeven moment alleen nog maar verliefd over de baby praten en voelt je daarom een weke trut, maar wat geeft het. Je houdt van je vriend. Je houdt van je kind. De volgende dag is er geen tijd voor katers en omdat die tijd er niet is voel je ook eigenlijk veel minder pijn in het hoofd dan toen je nog de mogelijkheid had om te schuilen in zelfbeklag. Je gaat met je driemanschap naar een stadje, maar realiseert je dat het toch wel heel warm is voor de baby. Je zit op een pleintje en wil wegrennen met je vriend en tongen, maar de baby is er nu eenmaal en kijkt je verwijtend vanuit zijn wagentje aan. Je laat hem thuis op het gras rollen, je ruimt de keuken op. Niets is voor je geregeld. Eten, een slaapplek, vervoer. Je moet het allemaal zelf doen en ook goed doen, want je hebt een drollenmachine bij je die je gelukkig moet maken, wat het je ook kost. Je bent enorm trots op jezelf. Het is de vakantie van je leven.
Maar ook: je moet er aan wennen, schuldig als je bent.

Sarah Sluimer schrijft aan haar eerste roman bij Atlas/Contact en maakt programma's voor Paradiso. Willem Bosch is scenarioschrijver van oa Van God Los en Penoza. Ze zijn trotse ouders van een prachtige zoon. Ezra. In Amsterdam. En delen om-en-om hun ervaringen als kersverse ouders.

//

'Move over matriarchaat, maak plaats voor de bijenkoningin'

Lees verder >