Toen we in de Jordaan kwamen wonen was het een van de eerste dingen die ons opviel: een crèche, recht in de straat. Tien deuren verder. Toen Sarah vijf maanden zwanger was hebben we elkaar bezworen niet meteen voor die crèche te kiezen. ‘Als we het niks vinden gaan we gewoon naar een andere,’ zei ik beslist. ‘Ook als die tien kilometer verderop is.’ Sarah was het daar roerend mee eens. ‘We nemen gewoon de allerbeste. Punt.’


‘Kinderen mogen gewoon vallen hier, een tand door de lip, dat kan gebeuren’, zegt ze. ‘daar doen wij niet moeilijk over.’

Aan het eind van de zomer gingen we er voor het eerst kijken. Het gebouw lijkt op de crèche waarop ik zelf heb gezeten, eind jaren tachtig. Alles is van wit hout, in vergeelde pastelkleuren, met piepend plastic op de vloer.
‘Dat krakemikkige is juist leuk,’ zei Sarah, ‘niet zo Amsterdams sjiek. ‘
‘En het is dichtbij huis natuurlijk!’ zei ik erbij.

Bij het intakegesprek worden we ontvangen door een hele lieve leidster die ons meteen het pedagogische beleid uitlegt. Licht antroposofisch, met een sterke nadruk op de autonomie van het kind. ‘Kinderen mogen gewoon vallen hier, een tand door de lip, dat kan gebeuren’, zegt ze. ‘daar doen wij niet moeilijk over.’
Daar zijn we het natuurlijk mee eens, al moeten we daar later wel erg om lachen. Alsof een chef-kok zegt: mijn beleid is dat het eten gewoon mag aanbranden. Daar doe ik niet moeilijk over.

De lieve leidster vraagt of we een aantal dingen kunnen meenemen als Ezra voor op de eerste dag komt wennen. Zijn geboortekaartje (die we nog niet afhebben). Zijn favoriete knuffel (die hij eigenlijk niet heeft, hij kan nog niet eens een knuffel vasthouden, had hij dat al moeten kunnen?) en een collage, door ons gemaakt, met foto’s van mensen, dingen of dieren waar hij van houdt.
‘Dat kan bijvoorbeeld zijn lievelingshond zijn.’ zegt de lieve leidster.
‘Volgens mij weet Ezra niet eens wat een hond is,’ mompelt Sarah.
De moed zakt me in de schoenen. Iedere jonge ouder weet dat een voortdurend schuldgevoel een groot deel uitmaakt van het jonge-ouderschap. De angst of we het wel goed doen, of andere ouders niet veel opgeruimd zijn, veel beter voorbereid, veel meer van hun kind houden.


'Sommige ouders geven aan dat we de baby’s niet mogen aankijken als ze drinken'

Dan vraagt de leidster ons of Ezra speciale wensen heeft als hij zijn flesje krijgt. Als we aangeven niet te begrijpen wat ze bedoelt legt ze uit: sommige ouders geven aan dat we de baby’s niet mogen aankijken als ze drinken, en anderen willen dat we ze omgedraaid vasthouden. Sommigen leggen hem op het voedingskussen met zijn benen omhoog. Anderen draaien klassieke muziek.
Daar moeten we allebei opgelucht om lachen. ‘Oh dat maakt hem niks uit!’ roep ik trots, ‘als hij zijn eten maar krijgt dan vindt ‘ie alles best.’ Ik voel me al iets beter. Al die andere ouders zijn gek. Wij hebben tenminste een normaal kind.

We krijgen een formulier voor onze neus dat we mogen tekenen, met daarnaast een klassenlijstje, waarop de baby’s staan met wie Ezra in zijn klasje komt. Naast de namen staan de leeftijden van de andere baby’s. Ik zie Sarah net als ik snel de leeftijden afspeuren. De eerste is 12 maanden. De volgende 7 maanden. 11 maanden. 9 maanden. 8 maanden. Sarah vraagt aarzelend: zijn die baby’s allemaal zo oud?
‘Oh nee hoor,’ glimlacht de leidster geruststellend, ‘er zit in een andere klas nog een meisje, die is geloof ik net zo oud als Ezra. Eens kijken, ja, die is vier maanden.’
Ezra is drie maanden.


'Jullie hoeven je echt niet schuldig te voelen.’

M’n trots verdwijnt als sneeuw voor de zon en maakt weer plaats voor my old friend: het prangende schuldgevoel. We zijn de slechtste ouders ooit.
De leidster raadt onze gedachten, schudt haar hoofd: ‘Sommige moeders gaan gewoon wat eerder aan het werk. Dat vinden wij heel goed hier. Jullie hoeven je echt niet schuldig te voelen.’

Dan schudden we elkaar de hand, en tekenen meteen. Goeie plek. Leuke mensen.

Tijden de buitengewoon korte wandeling naar huis, vijfentwintig meter om precies te zijn, heeft Sarah haar moeder aan de lijn. Die vertelt ons liefkozend dat het heus wel goed komt, en dat ze zich heel goed kan voorstellen dat we het wel heel moeilijk zullen gaan vinden, zo’n klein baby’tje, zo snel al naar de crèche brengen. ‘Nee klopt’, zegt Sarah, ‘we moeten ons er even doorheen slaan, maar dat komt wel goed. Al zal het best even janken worden.’

Even later zitten we naast elkaar op de bank.
‘Ik denk dat ik het eigenlijk helemaal niet zo moeilijk ga vinden,’ fluistert Sarah.
‘Ik ook niet,’ beken ik.
‘Hagu,’ zegt Ezra.

Dan voelen we meteen weer dat schuldgevoel, dat voor de rest van de dag blijft knagen. En dat nooit meer helemaal weg gaat.

Willem Bosch is scenarioschrijver van oa Van God Los en Penoza. Sarah Sluimer schrijft aan haar eerste roman bij Atlas/Contact en maakt programma's voor Paradiso. Ze zijn trotse ouders van een prachtige zoon. Ezra. In Amsterdam. En delen, om-en-om, hun ervaringen als kersverse ouders.

//

'Die nacht namen we ons voor het één keer voor de grap onveilig te doen...'

Lees verder >