Dat we in de jaren tachtig schoudervullingen kregen, voelde Lidewij Edelkoort al eerder aankomen. ‘Mijn schouders hadden behoefte aan groei.’ Daarna ervoer ze het nog een paar keer ergens anders in haar lichaam. ‘Dan wilde ik veel langere benen, of een rechter lijf, of meer billen. Ik hoef dat natuurlijk niet voor mezelf, het is alleen een soort… permanent gevoel van binnenuit. Gek genoeg.’

Als je denkt dat dit prietpraat is, dan heb je het mis. Trendforecaster Li Edelkoort – buiten Nederland wordt ‘dewij’ geschrapt – registreert al veertig jaar waar de wereld zich naartoe beweegt. Toen wij in de jaren negentig naar de Backstreet Boys luisterden, we floppy’s in onze pc’s stopten en we kapitalisme voornamelijk spannend en gezond vonden, voelde zij al dat we ons dertig jaar later zouden storten op koken, groen en tuinieren, dat de scheidslijn tussen ons privéleven en werkleven zou vervagen, dat thuiswerken en freelancende werknomaden gangbaar zouden worden, dat de begrippen ‘man’ en ‘vrouw’ naar elkaar toe zouden groeien. Zelfs de behoefte aan de zachte, comfortabele kleren die we nu hebben, tekende ze al in 1998 op, terwijl de mode nog midden in de sfeer van Tom Ford zat, met zijn hypervrouwelijke glitterjurken voor Gucci.

De vraag of Edelkoort het echt kan – zien waar we heen gaan – is niet alleen onzinnig, het is ook tijdverspilling in een interview dat begint met één mail van Edelkoort zelf, zonder hoofdletter: ‘met plezier doe ik een interview, maar tijd zal een issue worden.’ Daarna mail je met haar collega, Philip Fimmano: ‘Edelkoort zit nu in Tokio, daarna in Normandië, kom je anders naar Milaan, want daarna zit ze in Zuid-Afrika.’ We vinden iets: een ochtend, van elf tot twaalf uur, in Parijs, op de Boulevard Saint-Jacques waar ze al 34 jaar haar bureau TrendUnion heeft. Dus ja, dat die intuïtie er is – deels aangeboren, maar deels ook getraind, ‘als een spier’ – kun je het beste gewoon aannemen, want een uur met Li Edelkoort is een uur met de wereld. Interessantere vragen zijn dus: waar zijn we nu mee bezig, waar gaan we heen en waarom, en wat moet er worden gedaan? En dan is er nog haar uitgesproken manifest, Anti_Fashion, dat ze in 2014 schreef. De boodschap van dat manifest: mode bestaat niet meer, we hebben nu slechts nog een industrie van kleren. De mode liep altijd voor op de wereld, daar gebeurden dingen als eerste – maar niet langer. Hoe staat dat er nu voor, vijf jaar verder? Edelkoort komt vlak na elf uur de trap op in haar ruime, lichte studio. Jas aan, sjaal om, Fimmano naast haar, hij zegt dingen, ze knikt, Fimmano geeft een hand, Edelkoort geeft een hand, we lopen naar een tafel, we zitten, Fimmano verdwijnt.

Gasten die plaatsnemen op ELLE’s leerstoel delen met ons hun verrassendste en interessantste lessen en ervaringen. De belangrijkste vraag: waarom doe je wat je doet en weet je wat je weet?

Lidewij Edelkoort vertelt over:
- waar we zijn en waar we naartoe gaan;
- hoe we uit de steden gaan trekken;
- het wonderlijke aan safari's;
- rouw en het verlies van een geliefde.

Lidewij Edelkoort, waar gaan we het eerst over hebben: kleren of de wereld? ‘Zoals je wil.’

Dan eerst de kleren. Zeven jaar geleden zei je: ‘De behoefte om gigantische winsten te halen, koste wat kost, zal achterhaald worden. We gaan naar een meer humane en duurzame economie.’ Twee jaar later schreef je je modemanifest. Verandert de mode-industrie te langzaam? ‘Ik wist dat het tijd zou kosten. Ik heb het geschat op minstens 35 jaar. Ik ben inmiddels niet meer alleen, er zijn meerdere geluiden die erop wijzen dat we hiernaar onderweg zijn. Veja is een goed voorbeeld, het merk dat vegan sneakers maakt en succes heeft met totale transparantie. Onlangs publiceerde het online zelfs alle salarissen, van de schoonmakers tot de twee jongens die het merk oprichtten. Een utopische opzet.’

Het manifest schrijven was best een risico: je had veel van je klanten in de mode kunnen verliezen. ‘Ik kon het niet laten, het moest gebeuren.’

Hou je van mode? ‘Ja. Ik hou van kleding omdat ze me helpt om te zijn. Soms helpt het dragen van kleren me om de dag door te komen, soms helpt het me om op een podium te staan, soms helpt het me om beter bij anderen aan te kunnen sluiten, soms helpt het me omdat het lekker zit, omdat het gezellig is voor mijn lichaam. Dus ik zie heel duidelijk het nut van kleding. Ze heeft veel taken, in principe.’

Hoe ga je met je eigen kleren om? ‘Ik kleed me ongeveer de hele tijd hetzelfde. In hetzelfde silhouet en dezelfde kleren. Wat ik doe is: ik laat mijn garderobe langzaam evolueren. Ik heb nu bruine kleren aan, want mijn discours gaat vandaag over de kleur bruin, dat wordt een grote revolutie in de mode. En stel, ik zou nu naar Le Bon Marché gaan, en daar vind ik een bruin jasje dat perfect past bij wat ik nu aanheb, dan schaf ik dat aan. Dat jasje doet dan weer andere dingen met andere kledingstukken die ik al heb, en vanuit dat jasje komt er een keer een broek bij, of andere sandalen. En soms valt er dan juist iets af, dan doe ik het aan en denk ik: dit staat niet meer, of dit is niet meer mijn leeftijd, of niet meer mijn silhouet. Dan bewaar ik het wel, maar dat is eigenlijk onzin, want het komt niet meer terug.’ Een kleine lach.

Je hebt weleens gezegd dat je graag in de jaren twintig had willen leven. ‘Ja, omdat dat een originele periode was, waarin het idee van mode bij wijze van spreken werd ontdekt. Er was veel dans, veel drank, veel plezier. Ik ben geboren in 1950, dus ik ben een kind van de tweede helft van de twintigste eeuw. Die bracht veel vrede en welvaart, maar daardoor werd alles ook… saaier.’ Met grote ogen: ‘En nu is alles nóg saaier. Mensen gaan niet meer uit, er zijn geen clubs meer.’

Er wordt geen alcohol meer gedronken. ‘Nee, veel minder. En jouw generatie kan niet meer flirten, dat is toch heel erg?’

Komt dat misschien doordat we relaties meer en meer via onze telefoon opbouwen – dat we meer text based zijn geworden? ‘Ja. Ik had twee leeftijdgenoten van jou in New York voor me werken. Dan kon ik gewoon zien dat als iemand met hen flirtte, ze gingen blozen – ze konden daar helemaal niet… ze hadden er geen antwoord op.’

Over die telefoon. Hoe gaan we daar in de toekomst mee om? ‘Je ziet dat jonge kinderen van nu al ander elektronisch gedrag vertonen. Ze zijn heel snel, gooien digitale dingen makkelijker weg. De vraag is ook: hoeveel maaltijden moeten we nog fotograferen? Ik ben van de polaroidgeneratie; op elk feest werden polaroids gemaakt. Totdat ook dat weer over ging. Wat in ieder geval zeker is, is dat we door onze smartphone minder aandacht hebben, minder geconcentreerd zijn, waardoor lezen moeilijk wordt. Daarom vind ik het interessant dat men in Japan, een land dat er als eerste bij was, nu aanzienlijk minder gebruikmaakt van smartphones. Daar is juist een grote revival van de bibliotheek. In Tokio heb je een mooie, van drie gebouwen, met een prachtig café vol lekkere luie stoelen, wifi. Mensen zitten daar de hele dag te werken en te vergaderen. Dus we gaan naar een hybride vorm van analoog mét computer.’

Je verwacht ook dat de wereld een belangrijk kantelpunt staat te wachten in 2050. ‘Je moet een steekdatum nemen. Maar het is ontzettend moeilijk om richting te bepalen, omdat we nog door zo veel ellende moeten zwemmen. Het is nog niet zeker of we het zullen halen. Of we doden onszelf, of we kiezen op een gegeven moment toch voor onszelf. Ik denk dat de mens slim genoeg is om dat laatste te doen, dus ik ga in mijn studie wedden op de mens.’

Heb je dat al eens eerder moeten doen: wedden op de mens? ‘Nee, dit is een bijzonder bizarre tijd,maar ook een bijzondere tijd, er is veel werk te doen. En ik heb hoop, ik ben een optimist. Ik denk dat er dingen gaan komen, gaan veranderen.’

Zoals? ‘Wat doorslaggevend wordt, is ons vertrek uit de stad, want steden raken te vervuild en worden te duur. In New York is het echt dramatisch. Je bestelt een kop koffie, een croissant, en dan ben je alweer twintig dollar verder. Je ziet daar winkelstraten leeglopen door te hoge huren. Bleecker Street is nu bijna een ghost town: er rijden nauwelijks taxi’s, er lopen geen mensen meer, broodjeswinkels gaan weg. Terwijl in Essaouira, een klein stadje in Marokko, laatst juist drie nieuwe conceptstores ontstonden. Toen bedacht ik hoe vreemd het eigenlijk is dat de grote steden aan het afbouwen zijn, en er in opkomende stadjes en dorpjes juist nieuwe initiatieven ontstaan. Dus ik denk dat er een andere geografische indeling komt. Het is nog een timide beweging, maar het zal groter worden. Een van mijn werknemers heeft al een Parijs-tarief en een Bretagne-tarief: als ik haar in Parijs laat werken, is ze duurder. Heel grappig. Zij kan natuurlijk meestal het werk in Bretagne doen en het naar me opsturen.’

Overschatten we het belang van de stad? ‘Het is een mythe dat het interessant is in de stad. Omdat ze nu zo duur zijn, ben je altijd aan het werk om de stad te kunnen betalen en heb je helemaal geen tijd meer om gebruik te maken van wat de stad te bieden heeft. Hier gaan we zaterdag misschien even naar Café de Flore, of een museum, maar vaak ook niet. Omdat je het gewoon te druk hebt. Je ziet het ook in Amsterdam gebeuren – veel van mijn vrienden kijken naar huizen buiten de stad.’

Wat wordt dan wel de ideale plek? We moeten elkaar toch ook nog ergens blijven vinden? ‘Er is een menselijke maat. Daar zijn studies naar gedaan, ik geloof dat de ideale plek vierhonderdduizend inwoners heeft. Ik merk dat ik makkelijker vrienden maak als ik in Normandië ben, dan hier in Parijs, want in een kleinere straal ontmoet je elkaar op een andere manier. De contacten zijn dieper. En de natuur wordt nog belangrijker voor ons. Dat gaat noodzakelijk zijn, om dezelfde reden waarom we zo gek zijn op huisdieren: we vinden er soelaas in.’

'Ik voorzie dat we een basisinkomen zullen krijgen, net als in Finland.'

Ik vraag haar of ze gelooft in generaties (‘Ja, maar niet zo strak als er altijd over wordt gesproken’), wat mijn leeftijdgenoten en ik de komende jaren kunnen doen aan de nieuwe wereld (een consumptiestop organiseren: ‘Ik ben niet tegen consumeren, maar we hebben nu wel een rare verhouding met prijzen, duurzaamheid en wat iets daadwerkelijk waard is. Jullie kunnen dat als grote consumerende groep voor het eerst stoppen’) en van wie we wat kunnen leren – de jonge tieners van nu, zo blijkt. ‘Ik wed echt op die kindjes, zoals dat Zweedse meisje (Greta Thunberg, red.) dat spijbelde van school en 48 uur in de trein zat om bij de politieke top in Davos te komen.’ Dan, schalks lachend. ‘Om daar de machtigste mannen van de wereld te beschrijven als kinderen. Heel geestig.’

We gaan ons ook voorbereiden op een wereld waarin er steeds minder werk zal zijn door robotisering en kunstmatige intelligentie (‘We moeten onze eigendunk dan ergens anders uit halen’) en ze vertelt dat we daarom vooral het onderwijssysteem rigoureus aan moeten pakken (‘A daunting task, zoals de Engelsen zeggen’). Belangrijk zal zijn dat we zelfondernemerschap in de vingers krijgen en zelf dingen leren maken. Ze voorziet ook een basisinkomen, zoals Finland al een staatsvergoeding heeft (Lachend: ‘Dat je ook een beetje betaald wordt om te leven, want daar heb je uiteindelijk niet om gevraagd’) en ze prijst GroenLinks’ Jesse Klaver, ‘die als enige durft te zeggen dat onze economie misschien niet meer de economie van de toekomst is.’ Want groei beheerst als een toverwoord ons beleid en denken, we kunnen ons nog niks voorstellen zónder groei, maar dat zal wel moeten, we moeten meer naar: delen. ‘Anders gaan we uiteindelijk naar een revolutie waarin de rijken naar het leven wordt gestaan. Ik begrijp die woede – want de vraag is of iemand echt zo veel geld waard kan zijn.’

Het uur is voorbij en Philip Fimmano staat weer aan onze tafel. Dan vraagt Edelkoort: ‘Ik moet naar de kapper, loop je anders mee? Dan praten we verder.’ Even later lopen we in de zon, naar Rue Daguerre; ze gaat in Parijs altijd naar deze kapper, zoals ze ook altijd in elke stad in hetzelfde hotel slaapt, in dezelfde kamer, met hetzelfde uitzicht. Regelmaat in een chaotisch bestaan. Eenmaal buiten zegt ze: ‘Wat de laatste tijd in mijn hoofd zit is: het idee van de amateur.’ Ze denkt misschien wel een minuut na. Dan: ‘Voor ons betekent dat woord vooral: niet professioneel. Tweederangs, eigenlijk. Maar in het Frans betekent het ook: liefhebber. Dat woord “amateur” zal belangrijk worden. De zelfbeschikking van de mens. Alles wat te maken heeft met hobby’s zal ongelofelijke invloed krijgen. Léren dingen te maken, léren dingen te doen.’ Als we er zijn, hoeft de kapper alleen te vragen wat ze wil drinken, want de behandeling is al vijftien jaar hetzelfde. ‘Ik ben nog steeds niet zo ver dat ik het helemaal grijs wil laten zijn.’

Acht jaar geleden zei je: ‘Ik wil het ouder worden opnieuw uitvinden. (…) Negatieve woorden zoals “pensioen”, “ouderdom” en “grijze golf” zijn verleden tijd. Ik nader zelf deze leeftijdsgrens en ga het dus zelf meemaken. Ik ben dus mijn eigen proefkonijn.’ Lachend: ‘Leuke quote.’

Hoe gaat het daarmee? ‘Goed. Ik vind het dus helemaal niet erg.’

Verbaast dat je? ‘Ja, het is zó niet aanwezig in mijn geest. Lichamelijk is het soms onhandig. Maar gééstelijk… Ik ben nieuwsgieriger dan ooit. Mijn vriendschappen zijn schaarser, maar dieper. Ik ervaar veel liefde. Ik vind dat ik er nog goed uitzie, al is dat elke dag anders. Soms zie je er ouder uit, soms zie je er opeens zo jong uit dat je denkt: god, wat krijgen we nou?’ Een klein lachje, dan: ‘Soms zie je opeens je moeder in de spiegel.’

Voel je je over tien jaar ook nog zo, denk je? ‘Ik ben nog in de zestig; ik denk dat je rond je 75ste wel een keerpunt meemaakt, dat je het dan écht wel hebt gezien. Denk ik. Maar ik weet het niet. Ik ben gewoon verliefd op mijn werk, dus ik wil eigenlijk nooit ophouden.’

Je gaat over anderhalf jaar wel stoppen met je doceerwerk op The New School in Amerika. ‘Ja. Dan is mijn missie daar afgerond. Daar ben ik blij om, want ik vind het niet leuk meer. Amerika is werkelijk niet een land om te zijn op het ogenblik, met die man, Trump. En het is zo alleen maar consumptiegericht. Je kunt er de stoepen bijna niet meer zien door alle dozen met spullen die op Amazon zijn besteld, iedereen loopt altijd met íéts in de hand – een koffie, een bun, een… ding. Verschrikkelijk. Niet om aan te zien.’

Inmiddels zitten er tientallen zilverfolies in Edelkoorts haar. Ze praat onverstoorbaar verder.

Je gaat graag op safari’s. Is dat ook hierom? ‘Het wonderlijke aan een safari, is dat je je onmiddellijk heel erg klein voelt. Dus alle pretentie, of waar je dan ook maar last van hebt, valt direct weg. Je kunt ieder moment opgegeten of vertrappeld worden. Het is zo verschrikkelijk mooi om je over te geven, opeens zonder antwoorden te zitten. Alle natuur vind ik er mooi, ook de small five, zoals de mestkever. Die kleit zijn eitjes in een grote bal aarde. Dan zie je langs de weg zo’n beestje lopen, samen met zijn bal. Dat is zo schattig. En het is stil. Die stilte is iets grandioos. In mijn hoofd maak ik er hele scenario’s, juist daardoor.’

Door je werk ben jíj altijd degene die meer weet dan een ander. Is het ook fijn dat die dynamiek tegenover een leeuw wegvalt? ‘Een heleboel dingen vallen weg. Je komt je kamer binnen en gaat naar je balkon. Dan komen er dus al zeven olifanten zo onder je langs lopen. Daar begint het al mee. Dan komt er plots een aapje op je tafel zitten, die wil graag in je minibar. Zo gaat het maar door. Echt, het is superlatief.’

'Je hebt geen idee wat je overkomt, met rouw.'

Als ik haar wat later vraag hoe het was om op haar 25ste naar Parijs te verhuizen, in hetzelfde jaar dat haar vader overleed, komen we op het onderwerp waar ik het hele interview niet zelf naar wilde vragen: haar geliefde, Anthon Beeke, die ze halverwege haar dertiger jaren op een zomerdag leerde kennen, met wie ze altijd – op afstand, zij in Parijs, hij in Amsterdam – samen was, de man die een half jaar geleden stierf.

‘Je hebt geen idee wat je overkomt. Die rouw.’

Ze denkt even na. Dan: ‘In het begin is het een allesoverheersend gevoel, dan ga je eraan wennen – maar de fases zijn helemaal niet zo simpel als ze worden beschreven, en ook niet zo eenduidig. Het is oneerlijk dat rouw niet te boek staat, bij wijze van spreken – dat er nog niet veel over is geschreven. Misschien wil ik er zelf een boek over maken. Laatst bedacht ik een titel, een heel leuke titel: mourning sickness. Want je bent dus echt ziek.’

Het is heel fysiek? ‘Ja. Je bent misselijk, duizelig, hebt paniekaanvallen, dat soort dingen. Je lichaam gaat kapot; ik voel allerlei dingen waar ik eerst nooit last van had. Het is ook een mooi systeem, want je moet je langzaam afweken van de ander. Maar het neemt veel plaats in, en je hebt veel liefde nodig van anderen. En je weet dus niet dat je zo veel van elkaar houdt in het leven zélf, gek genoeg. Je kunt je niet voorstellen hoe het is voordat iemand er niet meer is. Het is magisch, op een bepaalde manier. Maar ik vind het niet erg. Het is… je bent heel levend, daardoor. Doordat de ander dood is.’

Omdat er zo veel binnenin je gebeurt? ‘Ja. Wij hadden natuurlijk een rare verhouding, want we waren niet in dezelfde stad en we hadden ook andere verhoudingen. We hebben een grote vrijheid beleefd, maar dat heeft kennelijk geen enkele invloed gehad op wat er nu gebeurt. Alsof ik elke dag met hem ben geweest. Hij was blijkbaar altijd in mij.’

Op wat voor momenten merk je dat? ‘O, dat komt, het is overal. Door een paar gele schoenen in de kast. Een pet die ergens ligt. Een man met wit haar op straat. Je kunt er niet aan ontsnappen, het is overal. Het overvalt je de hele tijd. Soms is het dichtbij, soms is het opeens ver weg, dan raak ik in paniek.’

Dan is de kapper er. Het is klaar; Edelkoorts haar ziet er weer uit zoals altijd. Ze kletst wat in het Frans over het resultaat, staat op, loopt naar de kassa om af te rekenen. Ze kijkt me aan en vraagt: Mooi, hè?’

Dit artikel verscheen oorspronkelijk in het meinummer van ELLE 2019.